Allah: de God
Djinn: Vuurwezen, door God geschapen, die mensen helpt of juist dwars zit.
Hadith: Verhalen over hoe de profeet Mohammed leefde en wat hij gezegd heeft, als voorbeeld voor moslims.
Halal: Letterlijk: toegestaan. Meestal gebruikt als term voor eten dat toegestaan is. Ander voedsel, zoals varkensvlees of alcohol, is haram (verboden).
Imam: Voorganger in het gebed in de moskee. Soms ook geestelijk verzorger.
Koran: Het heilige boek, geopenbaard en opgeschreven in het Arabisch.
Mohammed: De laatste profeet. Na zijn naam zeggen of schrijven moslims vaak: ‘vrede zij met hem’ (net als bij de andere profeten).
Mekka: De heilige stad van de islam. Moslims willen daar eens in hun leven naar toe op bedevaart.
Moskee: Gebedshuis, waar vijf keer per dag samen gebeden wordt. Op vrijdag is er ook een preek.
Salam: Of salam ’aleikoem. Groet. Letterlijk: ‘vrede zij met jou’.
Salaat: Het gebed, dat vijf keer daags richting Mekka moet worden verricht. Vóór het gebed moet een moslim zich wassen.